Weerhuisje - Astraeus hygrometricus

 

Foto's: Spanderswoud, 9 okt 2011 , Lumix

 

open dag KNNV-Gooi


Weerhuisje (Astraeus hygrometricus)
NMV Ga 201010

Weerhuisje is geen Aardster (Geastrum) omdat zich in het bolletje geen steriel zuiltje zit in het midden tussen de sporenvormers. Aardster-soorten van het geslacht Geastrum hebben een enkel steriel zuiltje (columella). Weerhuisje en Lederster hebben er geen; Peperbus heeft er meer dan een.

Biotoop:
Samenlever met eik en beuk (d.w.z. ectomycorrhizavorming bij wortels van).
Volgens sommige bronnen mijdt het weerhuisje de duinen, en heeft het een voorkeur voor kalkarme, zure bodems.
Weerhuisje komt voor op zonnige plaatsen in loof-, naald- en gemengde bossen, in heiden, wegbermen, eikenhakhoutbosjes en beukenlanen.
Weerhuisje is trouw aan de standplaats, en vormt vaak heksenkringen.

Houtsoorten:
Loofhout (beuk, eik).

 

Een van de klassieke vindplaatsen in deze regio was de Bussummergrindweg tussen Bussum en Hilversum. Jarenlang werden de grootste aantallen waargenomen aan de kant van de Snip (helling op het zonnige zuiden gericht), en niet aan de kant van het Spanderswoud.
Dat veranderde toen op de Snip een heidestapsteen werd uitgekapt uit het beuk-, berk- en grove den- perceel, er daarop erosie plaats vond van het hellinkje langs de weg, en dat hellinkje werd afgeschaafd en gerepareerd met zwaar materieel.
Later stonden de meeste Weerhuisjes aan de Spanderswoud-kant. Inmiddels is daar ook een heidestapsteen aangelegd. Toch zijn Weerhuisjes hier nog ieder jaar te vinden in de berm op andere plekken.


 

Foto's: Spanderswoud, 9 okt 2011 , Lumix

 

open dag KNNV-Gooi


Verwisselbaarheid:
 

Weerhuisjes zijn jong niet verwisselbaar:
Er is geen mondzone, het bolletje oogt viltig, en slippen zijn gebarsten.

Weerhuisjes die al wat ouder zijn, tonen deels andere kenmerken, en zijn daardoor evenmin verwisselbaar:
Er is een scheur in plaats van een mondzone, de wand van het vaak ingedeukte bolletjes blijkt papierdun, en de slippen zijn vaak hygroscopisch opgekruld.

Van nog oudere exemplaren rest vaak alleen de slippen. Het bolletje is dan zoek. Er is geen steel geweest. Er is geen steel-litteken. Er is wel een soort cirkel te zien, ter breedte van het bolletje, op de plek waar eerst het bolletje zat. En dat rondje is soortspecifiek.

 

Aan de opkrullende slippen kun je soms nog zien dat het een hygroscopische soort moet zijn geweest. Maar heel vaak krullen de slippen al lang niet meer. Verwisseling op basis van hygroscopische eigenschappen is dan mogelijk, als je niet op het biotoop let, bijvoorbeeld met andere hygroscopische soorten:Tepelaardster (Geastrum corollinum) en Bloemaardster (Geastrum floriforme).

Maar de slippenkransen van die twee soorten missen dat grote rondje dat het Weerhuisje wel heeft, op de plek waar het bolletje vast zat.


Zoekbeeld tussen Beukenblad en Larix takjes

 

Weerhuisje aan de Bussummergrindweg, 11 sep. 2010.

Kenmerken:

  • Bolletje: geen mondzone
  • Bolletje: scheurt open
  • Bolletje: oppervlak vers wollig-viltig-vezelig
  • Slippen: bovenzijde sterk barstend, de gebarsten laag verdwijnt uiteindelijk
  • Slippen: onderzijde vaak spinnenweb van zwarte strengetjes
  • Slippen: structuur dik, leerachtig, hygroscopisch
  • Slippen: aantal zeer variabel, 5-20.

Met hygroscopisch wordt bedoeld: de slippen spreiden zich bij vocht uit.
Bij droogte krommen ze naar boven en sluiten soms zelfs het bolletje weer in.
Bij hygroscopische zwammen kan dit vaker dan eens.
Vandaar de naam "weerhuisje" (reageert op het weer).


Bronnen:
Chrispijn, R. ed. (1999), Champignons in de Jordaan (De paddenstoelen van Amsterdam), Schuyt en Co, 162-163.
Hansen L. & H. Knudsen (1997), Nordic Macromycetes, Vol. 3, Heterobasidioid, aphyllophoroid and gasteromycetoid basidiomycetes, Kopenhagen, 1997, 444 pp.
Jalink, Leo M (1995) De aardsterren van Nederland en België, Coolia 38 Supplement.

Top